De Stijl/Jaargang 1/Nummer 1/Ter inleiding

Uit Wikisource
De Stijl, Jrg. 1, Nr. 1
(oktober 1917)

‘Ter inleiding’ door de redactie [= Theo van Doesburg].

[ 1 ]TER INLEIDING.

Dit tijdschriftje wil zijn eene bijdrage tot de ontwikkeling van het nieuwe schoonheidsbewustzijn. Het wil den modernen mensch ontvankelijk maken voor het nieuwe in de Beeldende Kunst. Het wil tegenover de archaïstische verwarring — het „moderne barok” — de logische beginselen stellen van een rijpenden stijl, gebaseerd op zuivere verhouding van tijdgeest en uitdrukkingsmiddelen. Het wil de huidige denkrichtingen betreffende de nieuwe beelding, die, hoewel in wezen gelijk, zich onafhankelijk van elkaâr ontwikkeld hebben, in zich vereenigen.

De Redactie zal het hierboven omschreven doel trachten te bereiken door den werkelijk modernen kunstenaar, die iets kan bijdragen tot de hervorming van het aesthetisch besef en de bewustwording der beeldende kunst aan het woord te laten. Waar het publiek nog niet aan de nieuwe beeldingsschoonheid toe is, wordt het de taak van den vakman het schoonheidsbewustzijn bij den leek wakker te maken. De werkelijk moderne, — d. i. bewuste, — kunstenaar heeft een dubbele roeping. Ten eerste: het rein-beeldende kunstwerk voort te brengen; ten tweede: het publiek voor de schoonheid der reine beeldende kunst ontvankelijk te maken. Hiervoor is een tijdschrift van intiemen aard noodzakelijk geworden. Te meer, daar de openbare kritiek in gebreke bleef het te kort aan schoonheidsontvankelijkheid voor de abstracte kunstopenbaring, aan te vullen. Tot dit laatste zal de Redactie de vaklieden zelf in staat stellen.
Dit tijdschriftje zal hierdoor een inniger contact scheppen tusschen kunstenaar en publiek en tusschen de beoefenaars der verschillende beeldende vakken. Door den modernen kunstenaar over zijn eigen vak aan het woord te laten zal het vooroordeel, als zou de moderne werkman volgens vooropgestelde theorieën werken, verdwijnen. Integendeel. Het zal blijken, dat het nieuwe kunstwerk niet voortkomt uit a priori aangenomen theorieën, maar juist andersom, dat de beginselen voortvloeien uit de beeldende arbeid.
Het zal zoodoende de mogelijkheid voorbereiden eener verdiepte kunstcultuur, gegrond op gemeenschappelijke belichaming van het nieuwe beeldende kunstbewustzijn. Zoodra de kunstenaars in de verschillende beeldende vakken tot de erkenning zullen komen, dat zij in principe aan elkaâr gelijk zijn, dat ze eene algemeene taal te spreken hebben, [ 2 ]zullen ze niet meer angstvallig vasthouden aan hunne individualiteit. Zij zullen aan gene zijde eener beperkende individualiteit het algemeene principe dienen. Het algemeene principe diendende zullen zij vanzelf een organischen stijl moeten voortbrengen. Voor de verspreiding van het schoone is niet een sociale, maar eene geestelijke gemeenschap noodzakelijk. Eene geestelijke gemeenschap kan echter niet ontstaan zonder opoffering van eene eerzuchtige individualiteit.
Slechts bij consequente doorvoering van dit beginsel kan, uit eene nieuwe verhouding van kunstenaar tot samenleving, de nieuwe beeldende schoonheid zich in alle voorwerpen als stijl gaan openbaren.

Leiden, 16—VI—1917. REDACTIE

Overige vindplaatsen[bewerken]

  • Anoniem (15 november 1917) ‘Tijdschriften’, Nieuwe Rotterdamsche Courant, Ochtendblad A, p. 1 (gedeeltelijk).
  • Anoniem (19 november 1917) ‘Nieuwe uitgaven’, Algemeen Handelsblad, Avondblad, p. 7 (gedeeltelijk).
  • Ad Petersen (red.; 1968) De Stijl [deel] 1. 1917_1920. Complete Reprint 1968, Amsterdam: Athenaeum, Den Haag: Bert Bakker, Amsterdam: Polak & Van Gennep, p. 3-4.